kynologie uit de oude doos  (1)


Naast de uitstapjes naar rasevenementen en eigenaren van Hollandse herders, is er nog een plek waar ik nu en dan te gast ben. De bibliotheek van de Raad van Beheer in Amsterdam. Oude tentoonstellingscatalogi leveren informatie op die ik kan gebruiken om de stamboekgegevens aan te vullen. Daarnaast bieden ze een boeiend kijkje in het verleden van de kynologie.

Als we nu kijken naar de oprichtingsdata van onze rasverenigingen, dan zou je denken dat er na de Duitse doggenclub een aantal jaren niets gebeurde totdat in 1898 de NHC werd opgericht. Maar anno 1896 bestonden er naast de actieve NDDC ook al de Ned. Setterclub, de Duitse Staande Hondenclub, de Teckel- en Bassetclub en de Nijmeegse rashondenvereniging Kynos. Dit zijn clubs die nu niet meer bestaan; de rasverenigingen zijn verder gespecialiseerd en de huidige Nijmeegse club 'Noviomagum' dateert van 1927.

Tegenwoordig hoef je op tentoonstellingen alleen nog maar te komen voor het tijdsblok waarin je hond gekeurd wordt. Tot voor een paar jaar geleden werd je geacht 's morgens binnen te komen en tenminste tot 3 uur 's middags aanwezig te zijn, zodat bezoekers ook buiten de keuring nog wat van de rassen konden zien.
In de 19e eeuw was het wel even andere koek. De tentoonstelling duurde drie dagen en je hond moest al die drie dagen aanwezig zijn. Een dag om gekeurd te worden, en dan nog twee dagen opdat het publiek hondjes kon kijken. Desgewenst kon je je hond aan het eind van de middag mee naar huis nemen, als je maar zorgde dat hij de volgende ochtend weer present was. Het alternatief was dat hij bleef overnachten in het tentoonstellingsgebouw. De verder weg wonende honden waren sowieso op die mogelijkheid aangewezen. Daar kwam soms zelfs niet eens een eigenaar mee; de hond werd in een transporthok in de trein gezet en door mensen van het tentoonstellingsteam in ontvangst genomen. Had je een kwaadaardige hond, dan moest je dat op het hok aangeven, zodat er rekening mee gehouden kon worden bij de ontvangst. Bleek de hond zo agressief dat hij niet veilig uit het hok gehaald kon worden, dan had de organisatie het recht om de hond per kerende post terug te sturen.
Je kon ook een eigen 'oppasser' met de hond mee laten komen. Dan moest je wel bij de inschrijving een foto van deze persoon meesturen ter legitimatie. Dat lijkt misschien wat overdreven, maar zo'n tentoonstelling was destijds niet alleen een exterieurkeuring maar ook een verkoopbeurs. Heel wat honden stonden in de catalogus te koop, met de vraagprijs erbij. De gevraagde bedragen varieerden van 50 tot meerdere honderden guldens, soms zelfs wel duizend gulden. Een gewone arbeider moest voor zo'n bedrag wel 2 jaar werken! Begrijpelijk dat er dan enige vorm van legitimatie wordt gevraagd, en niet zomaar iedereen met zo'n dure hond het tentoonstellingsgebouw kan verlaten.

De verzorging en voeding van de honden was in handen van de firma Spratt's. Sponsoring door voerfabrikanten is dus niet iets van de laatste tijd! Of alle honden een (tijdelijk) dieet van Spratt's Dogcake goed bekwam, is niet bekend...

Het inschrijfgeld voor een tentoonstelling was 6 of 9 gulden, dit was per ras verschillend en hing af van het uitgeloofde prijzengeld. Was er f 36 of meer aan geldprijzen uitgeloofd, dan betaalde je f 9 inschrijfgeld, anders f 6. Het was dus mogelijk om je inschrijfgeld terug te verdienen, met nog een zakcentje er bovenop.
Veel mensen uit de werkende klasse verdienden per week nog niet eens f 9, en zij hadden dat geld maar al te hard nodig voor de eerste levensbehoeften. Tentoonstellen van honden was een hobby van de rijken. Het assortiment aan ingeschreven rassen zal dan ook geen getrouwe afspiegeling zijn geweest van wat je in die tijd op straat kon tegenkomen. Rassen met een flink aantal inschrijvingen waren Duitse dog, Sint-Bernard, barzoi, collie, pointer, Engelse en Ierse setter, teckel. Nu en dan doen er een of meer Hollandse herders mee, terwijl het daar in de agrarische streken in ons land van gekrioeld moet hebben. Hierbij speelt natuurlijk ook nog mee dat de tentoonstellingen in de westelijke grote steden werden gehouden.

Bij de ras-indeling valt op, dat de Clydesdale, Bedlington en Dandy (sic) Dinmont Terriers samen in één rubriek staan. Verderop vinden we Malteser Hondjes (Leeuw, Bologneser of Havanna). Die rassen waren dus nog niet zo strikt gescheiden als tegenwoordig.
Het zijn wel allemaal heuse rashonden die er meedoen, in de jaren '90. Bij de eerste tentoonstellingen, in de jaren '70 en '80, was het nog mogelijk om je hond in een categorie Overig in te schrijven en zelf op te geven wat voor hond het was. Dat leverde prachtige staaltjes van omschrijving op, met als onbetwist toppunt wat mij betreft "Een dikke hond met een vreemde kleur". Ga d'r maar aan staan als keurmeester!

De naamgeving van individuele honden was nog niet zo gereglementeerd als nu. Ik heb heel wat honden met de achtervoegsels van Haarlem, van Utrecht, van Amsterdam en van het Gooi voorbij zien komen, van allerlei rassen en verschillende fokkers. Destijds werd dat voornamelijk gebruikt om aan te geven waar de hond woonde, zoals tegenwoordig de KNPV-honden de naam van de eigenaar er tussen haakjes achter hebben staan. Van Haarlem, Utrecht en het Gooi kennen we ook als 'achternamen' van Hollandse herders, maar dat zijn dus geen honden die bij diezelfde fokkers vandaan komen. Er was ook nog een grijze keeshond Spits van Kralingen, en van dezelfde eigenaar (uit Kralingen, inderdaad) een Gordon setter Tip van Kralingen. Een paar jaar later waren er Hollandse herders van dezelfde naam.
Fokker Jan Abraas uit Amsterdam gebruikte zo te zien het achtervoegsel 'van Amsterdam' wel als een soort kennelnaam, maar er waren ook andere mensen die hun hond met 'van Amsterdam' aanduidden. In 1895 had hij een heuse kennelnaam: Mercurius, maar een door hem gefokte smoushond van hr Oudsteyn te Amsterdam heet dan weer Oudsteyn's Jenny.
Er was ook een nestklasse met jonge pups, die doorgaans te koop waren, en daar zien we in 1894-95 iets aparts met de naamgeving. De reutjes krijgen allemaal de naam van de vader, de teefjes die van de moeder, met nummering erachter. Zo heet het nestje Manchester terriers door Strangeway's Colonel uit Lady Toetje: Lady Toetje II, Lady Toetje III en Lady Toetje IV. De nieuwe eigenaar zal zijn hondje wel naar eigen smaak hebben kunnen omdopen. Vanaf 1895 verschijnen in deze klasse individuele namen, al dan niet met kennelnaam.

Toen ik zag wat voor honden Jan Abraas naast de Hollandse smoushond nog meer had (kortharige pinscher, ruwharige pinscher, griffon bruxellois, maltezer) had ik even een aha-moment: zou de smous dan een 'designer dog' avant la lettre zijn geweest, ontstaan uit al dan niet bewust geplande kruisingen van deze rassen? Nazoeken leerde mij dat het iets gecompliceerder lag.
Het was Jan's vader, Carolus Johannes Abraas, die even voor 1850 met die hondjes begonnen was. Volgens Seegers (boek: Hondenrassen in Nederland, uit 1912) fokte hij ze niet zelf, maar betrok hij ze van elders. Waarvandaan precies wilde hij niet zeggen. Hij zou ze uit Rotterdam krijgen, waardoor sommigen vermoedden dat ze uit Engeland afkomstig waren, maar waarschijnlijker wordt geacht dat het gele ruwharige pinschers uit Duitsland waren, waar de gele kleur niet zo gewaardeerd werd.
Zoon Jan, officieel Joannes Carolus (geboren 5-1-1863, overleden 20-4-1941) fokte wel zelf. Zoals gezegd zowel smouzen als andere (verwante?) rassen. Het terugfokprogramma van de Hollandse smoushond, dat in de jaren 70 van start ging, heeft nagenoeg alleen gebruik gemaakt van al bestaande smousachtige bastaarden. Van sommige was bekend dat er poedel in zat. Het enige ras dat er bij ingekruist is, is de Border terrier.
Ik vraag me af hoe het gelopen zou zijn als tevens de rassen gebruikt waren die de familie Abraas in bezit had. Schnauzer x maltezer, andere schnauzer x griffon bruxellois, en dat met elkaar kruisen en/of met de 'gevonden' hondjes. Dat er schnauzer in de oorspronkelijke smous zat is bekend, sterker nog het wáren eigenlijk schnauzers volgens de overlevering. Seegers zegt dat sommige mensen probeerden een te groot uitgevallen griffon bruxellois door te laten gaan voor smousje. Op afbeeldingen uit 1895 lijken ze ook wel op elkaar, alleen is de smous duidelijk forser. En als we in de raspunten uit v. Bylandt's boek "Hondenrassen" lezen dat het haar op de kop niet lang en zijdeachtig mag zijn, en op de rug niet in een scheiding mag vallen.... komt daar maltezer-erfenis om de hoek kijken?  (zie ook foto's onderaan deze pagina.)
Nog wat biografische details over Jan Abraas, op genealogiesites gevonden: hij is op zijn twintigste getrouwd met een winkelierster van 43. Het beroep van zowel Jan als zijn vader Carolus was toen koopman (in honden dus, maar dat staat er niet bij). Toestemming van de ouders was nodig omdat je destijds op je twintigste nog niet meerderjarig was.
Toen Jan 64 was is hij opnieuw getrouwd, nu met een vrouw die 23 jaar jónger was dan hij. Zijn beroep was toen kantoorloper, een functie die elders omschreven wordt als "een vertrouwenspersoon van een bank of rederij, belast met het innen of uitbetalen van gelden aan derden. Hij liep regelmatig met grote bedragen op zak". Zijn tweede vrouw is in 1975 op 90-jarige leeftijd gestorven. Toen was het smouzenterugfokproject al in volle gang. Zou ze geweten hebben wat voor legendarische klank de naam "Abraas" bij kynologen inmiddels had?

Voorin de catalogi van diverse tentoonstellingen staat dat er een fotograaf actief zal zijn, A. Greiner uit Amsterdam. "Vergrootingen in onvergankelijke kooldruk." Zou daar nog wat van bewaard gebleven zijn, vroeg ik me af, in een archief of museum? Internet leerde dat Albert Greiner een Duitser van geboorte was, die naam maakte als bekwaam portretfotograaf. Hij overleed in 1890; zijn zoon Fidel zette de zaak voort onder de bekende naam van zijn vader. Aangezien het shows uit 1894-95 zijn moet de fotograaf Fidel Greiner zijn geweest. Ook hij was een kundig fotograaf, die echter op den duur teveel concurrentie kreeg om het nog te kunnen bolwerken. In 1915 was hij gestopt met de fotografie. Hij stierf verarmd in 1933, en waar al zijn glasnegatieven gebleven zijn is niet bekend.
Van later datum is in elk geval nog fotografisch materiaal te vinden. De Amsterdamse tentoonstellingen vonden plaats in het Paleis voor Volksvlijt, een groot tentoonstellingsgebouw dat in 1929 is afgebrand. Zoeken in Google afbeeldingen op paleis voor volksvlijt hondententoonstelling levert enige fraaie plaatjes op uit 1913, uit het Spaarnestad-archief. Maar toen zaten we dus al een eindje in de twintigste eeuw.

Nog wat negentiende-eeuws varia:
- tentoonstellingen hadden ook een categorie Boek- en Plaatwerken, waarin je je bibliotheekschatten kon laten zien. Ingezonden werden o.a. een verzameling boeken, een collectie foto's van rashonden, en schilderijen van Auguste le Gras.
- uit adreslijst van de deelnemers: Mevr. van den Wall Bake, Heideveld, Hilversum. (En dan te bedenken dat half Hilversum is omringd door heidevelden.   De postbode moest het maar weten!)
- In plaats van vermelding van de ouders van de hond: "Van voorname afstamming". (2 x gezien.)
- Advertentie: Grand Restaurant Royal La Haye, Vijverberg coin Kneuterdijk. Eclairé à la lumière électrique.
- Poedel Does II : te koop voor f 60. Kan acht verschillende kunsten.

 

En dan nog een paar plaatjes betreffende de smoushonden. Eerst drie maal Hollandse smoushonden, zowel getekend als gefotografeerd, als illustratie in catalogi van eind 19e eeuw:

                       

 

Ter vergelijking, een paar oude afbeeldingen die ik later op beurzen heb gekocht.

Eerst twee ansichtkaarten. Het linker hondje is volgens het opschrift een Belgische Griffon. Blijkbaar kwamen er ook exemplaren met minder platte snuitjes voor, of zou het een niet helemaal rasechte zijn?
Het rechter hondje heeft als rasnaam staan "Brussels Smousje",  een naam die ook in een hondenboek uit ca. 1960 nog gebruikt wordt.
In geschiedschrijving van de Hollandse smoushonden is te vinden dat Carolus Abraas hondjes uit Rotterdam kreeg, en dat zou wijzen op Engelse importen. Maar wat in Rotterdam aankomt, kan natuurlijk ook uit België komen.....

Het ene hondje heeft een wat spitse snuit, het andere een overtypisch kort snuitje. Vergelijk ze eens met de tweede smoushond van de plaatjes hierboven, die zit daar qua type net tussenin.

                     

 

Een reproductie van een schilderij van de bekende Engelse dierenschilderes Maud Earl. Als rasnaam wordt Griffons Bruxellois opgegeven.
Denk ze wat groter en ruiger en met iets meer snuit.... is het verschil met onze smoushond dan nog zo groot?

 

Op deze twee ansichten staat geen ras vermeld, maar 't zijn duidelijk schnauzers.
De geelbruine was destijds blijkbaar nog min of meer normaal, om zo afgebeeld te worden.
Vergelijk ze eens met de derde smoushond-afbeelding hierboven (tekening in de letter H).

     

 

 

Aanvulling januari 2021: in de jaren '70 of '80 werd door de wederopbouwers van het ras de oude keurmeester George Krebs geciteerd, die geschreven had: "Gooi alles wat op een terrier lijkt eruit".  Zijn bedoeling zal wel zijn geweest, dat het geen klein slag Ierse terrier moest worden, maar korter en breder in hoofd zijn.
Nu heb ik in De Hondenwereld van 1-8-1947 Krebs' citaat teruggevonden; het is onderdeel van zijn keurverslagen op de tentoonstelling te Delft op 15-5-1947. De hele kynologie zat toen in een wederopbouw- annex wederopbloeiperiode. Smoushondjes waren voorheen al een zeldzaamheid geworden en waren er amper meer; op deze tentoonstelling verschenen toch nog vier reuen, die geen van alle hoog bekroond werden.  Keurverslagen werden vroeger niet meteen ter plekke gedicteerd en uitgedeeld, maar de keurmeester maakte aantekeningen, werkte die thuis uit en zond ze naar een kynologisch tijdschrift ter publicatie.  Vandaar dat je er ook af en toe beschouwinkjes in aantreft die verder gaan dan de beoordeling van de betreffende hond. Zo luidt het verslag van de reu Bokky, die een ZG krijgt:
" Een Holl. Smous zo hij op het oog niet moet zijn. Het is echter gebleken, dat zijn zoon dichter bij het noodlijdend ras is gekomen om het te redden. Maar gooi alles wat op een Terrier gelijkt er uit. Waarom niet geprobeerd, zoals ik het voor ruim 25 jaar terug in onze bladen schreef. Waarom zou een Jan Abraas het wel kunnen en U liefhebbers niet? Er zijn in Beieren strogele stalpinschers te vinden van dezelfde maat en karakter als onze Smous. Waarom ook deze niet gepaard met de te grote Griffon Bruxellois, U weet, het dameshondje, want ik geloof, dat onze mooie teven, die wij nog hebben, te oud zijn om een goede lijn op te bouwen."

(toevoeging, januari 2021: iemand van de smoushondenclub heeft op deze pagina gekeken, en liet me weten dat de moderne schnauzer qua rasbeeld teveel van de smoushond afstaat om aantrekkelijk te zijn voor inkruising.)

 

 

 

verder naar deel 2

 

 

Terug naar beginpagina historie

Terug naar hoofdpagina