kynologie uit de oude doos  (3)

geschreven februari 2023

 

Uit het oprichtingsjaar van de NHC, 1898, zijn geen tentoonstellingscatalogi aanwezig bij de Raad. Wel van de jaren daarna, en daar valt weer het nodige in te lezen. Aangevuld met informatie uit o.a. het boek "Hondenrassen in Nederland" (1912) door L. Seegers.

De tijden dat er maar een, of helemaal geen, Hollandse herder meedeed op shows, zijn vooralsnog voorbij. De nieuwe rasvereniging stimuleert het meedoen aan tentoonstellingen en looft vele geldprijzen uit. Voorwaarde om die te winnen is dan wel, dat de hond in het clubregister ingeschreven moet staan. Anno 1902 staan daar al meer dan 250 honden in.

Met inschrijvingen van soms wel 25 tot 35 stuks is een aparte keurmeester geen overbodige luxe. De enkelingen van de voorgaande jaren werden gewoonlijk door allrounder H. van Bylandt gekeurd. Diverse mensen maken in deze jaren hun debuut als keurmeester voor het ras.
Allereerst is dat de heer Havelaar, die tevens voorzitter van de NHC is. Hij heeft al een paar keer als keurmeester opgetreden, als op de NHC-vergadering van juli 1899 besloten wordt om hem als officiële clubkeurmeester aan te stellen. De bedoeling is dat alléén hij de komende jaren de Hollandse herders te keuren krijgt.
Dat gaat goed tot augustus 1901. Dan is er (voor het eerst) een tentoonstelling in Maastricht, en de organiserende vereniging Cynophilia vindt het blijkbaar niet nodig om voor dat ene ras een keurmeester uit Rotterdam te laten komen. Van Bylandt keurt daar toch al, en hij krijgt voor deze keer ook weer de Hollandse herders erbij.
Het wordt een rel(letje). Havelaar boos, en nadat Cynophilia voet bij stuk houdt roept het NHC-bestuur de leden op om deze tentoonstelling te boycotten.
Dat vindt fokker Wap (kennel van 't Gooi) blijkbaar kinderachtig. Hij schrijft voor deze show juist een flink aantal honden in. Ook fokker Morbotter (kennel van Hees) doet mee. Samen zorgen zij voor 11 van de 13 inschrijvingen bij de kortharen. Met nog 5 ruwharen erbij wordt het toch een respectabel aantal. Wap en Morbotter waren allebei lid van Cynophilia, en Wap organiseerde ook samen met v. Bylandt tentoonstellingen. Begrijpelijk dat zij niet aan zo'n boycot gingen meedoen.
Het is meteen het laatste wapenfeit van hr. Wap op Hollandse herder-gebied. Zijn prijswinnende teef Truus stond al eerder dat jaar te koop. Ze is hier nog steeds beschikbaar voor een nieuwe baas, en Wap's andere honden nu ook. Wap blijft wel actief met zijn andere rassen (smoushond en Duitse dog) maar op de NHC-ledenlijst van januari 1904 komt hij niet meer voor.

Havelaar heeft in zijn emotie laten weten dat hij geen voorzitter meer wil zijn, en ook geen clubkeurmeester, maar dat wordt toch weer goeddeels gesust. Hij blijft aan als voorzitter, en op de volgende Cynophilia-tentoonstelling, april 1902 in Amsterdam, staat hij weer in de ring als keurmeester.
Maar op álle tentoonstellingen keuren, dat doet hij toch niet meer. In de tijd erna debuteren als keurmeester drie ervaren exposanten/fokkers: Drost (langharen 'van Haarlem'), Jonker (ruwharen 'van Paris') en Clarion (ruwharen 'van Duinlust'), alsmede de allround kynoloog Seegers.

De ironie wil dat Havelaar, niet lang voor 'Maastricht', zelf een nogal controversiële keuring had verricht. In april 1901 had hij in Rotterdam niet alleen de Hollandse, maar ook de Belgische herders gekeurd. Dat laatste ras was toen een zeldzaamheid op onze shows, maar hier was nu eens een grote groep Belgische eigenaren met hun honden opgekomen.
Achteraf bleek daar een verhaal aan vast te zitten. De vaste keurmeester van dit ras in België, de heer Reul, zag de ruwharige honden het liefst in een asgrauwe kleur. De gele en roodgele ruwharen hoefden voor hem niet zo. Daar dachten veel Belgische liefhebbers anders over..... en na Havelaar's keuring konden zij trots wijzen op bekroningen voor hun gele ruwharen! Uiteindelijk kennen we vandaag de dag de Laekense herder juist met name in het (rood)geel. Dat geeft wel aan, dat het niet altijd ideaal is om alle keuringen aan één persoon over te laten; de inbreng van anderen kan net zo goed waardevol zijn.

 



  

Twee wel bekende foto's van Hollandse herders uit die tijd. Korthaar Spits van Kralingen was van hr. Havelaar. Ruwhaar Sophie was van hr. Jonker.

Seegers schrijft in zijn bekende boek uit 1912, dat er te weinig eenheid was in de keuringen van de Hollandse herders en dat er o.a. honden van nogal uiteenlopend formaat en gewicht werden bekroond. De maten in de raspunten boden volgens hem ook teveel ruimte voor variatie.
Nu had er in de aanloop naar de oprichting van de NHC al een ingezonden stuk in een blad gestaan, waarin de anonieme schrijver opmerkt dat de inheemse herdershonden in grootte nogal variëren, al naar gelang het gebruik. Er zijn kleinere honden die alleen maar schapen hoeden, en grotere die ook als waak- en verdedigingshond dienst doen. Het lijkt hem raadzaam om, in geval men hier een erkend ras van wil maken, een groot en een klein slag te erkennen.
Dat is nooit gebeurd, maar het had wel gekund. Ook bij de pointer, het schipperke en de Belgische griffonnetjes was destijds een verdeling in gewichtscategorieën.
De mastiff kende geen strikte verdeling in groot en klein slag, maar wel variatie. Over dit ras wordt vermeld: "Grootte van geen groot belang zoolang de hond symmetrisch gebouwd is. Schouderhoogte 68-80 cm, gewicht 50-90 kg." Oftewel, de lichtste honden wogen iets meer dan de helft van de zwaarste, en dat was dus normale variatie.
Over Duitse doggen lezen we dat het gewicht kan variëren van 45-72 kilo. Ook dat is een aanmerkelijk verschil.
En dan moeilijk doen over grotere en kleinere Hollandse herders? 't Is zonde van de energie geweest.


Nog iets over variatie: in boeken over het ras wordt vermeld, dat er oorspronkelijk zes haarvariëteiten waren vastgesteld door de NHC, en dat dat later vereenvoudigd werd naar drie. In de tentoonstellingscatalogi uit die tijd zijn er nooit meer dan drie vachttypen. Langharige zijn alleen maar langharig; de verdeling in 'met staand haar' en 'met liggend haar' die de NHC zou hebben bedacht, werd op tentoonstellingen niet toegepast. De NHC is daar zelf ook al snel van teruggekomen. Ruwharige heten afwisselend ruw-, stekel- of ruigharig, maar het is altijd maar één categorie.


Veel catalogi uit die tijd zijn rijk geïllustreerd met afbeeldingen van de diverse rassen die er meedoen. Voor de Hollandse herder zijn er twee plaatjes in omloop, die echter honden van nogal verschillend type laten zien. De hond op de tekening heeft meer weg van een Duitse herder; of daar een bepaalde hond voor model gestaan heeft, en zo ja welke, is mij niet bekend. De hond op de foto is Truus van 't Gooi van hr. Wap.
Twee honden van zulk uiteenlopend type als voorbeeld van het ras laten zien, zal de duidelijkheid over wat nu precies gewenst was ook niet bevorderd hebben.

  

 

 

 

En dan hebben we hier een in een online beeldbank ("het Geheugen") gevonden foto, die er mooi bij past. Helaas stond er niet bij vermeld uit welk tijdschrift dit is.

We zien hier een heleboel kopstukken uit de Nederlandse kynologie bij elkaar. Speciaal leuk vind ik dat hr. P.J. van Staden hier ook op staat. Hij was geen fokker, exposant of keurmeester, en zijn naam zal vrijwel niemand nu iets zeggen. Wáár ook in Nederland eind 19e-begin 20e eeuw een hondententoonstelling gehouden werd, welke vereniging die ook organiseerde en wie er ook in de regelingscommissie en de jury zaten: P.J. van Staden is erbij als Hoofd der Bedienden. De 'vaste waarde' die zorgt dat het allemaal gesmeerd verloopt, dus.
Wie zijn de anderen? Schuld was later een bekend keurmeester en bestuurslid van de Raad van Beheer. Wat voor honden hij zelf had, weet ik nu zo gauw niet.
Meddens en Dolk hadden samen kennel 'Medo', waarin allerlei rassen gefokt werden, in de beginjaren ook Hollandse herders maar die hadden ze later niet meer.
Coppens woonde in Bussum en had een grote jachthondenkennel 'Careful', voornamelijk pointers en Engelse setters, ook wel terriers. Een foto van zijn pointers staat op pagina 2 in deze serie.
Jonker, Havelaar en Clarion zijn hierboven al genoemd.
Fopma Bonnema woonde in Tzummarum en was een leidend figuur bij de Duitse doggen. Fokker en keurmeester.
v Hattem woonde in Rotterdam, had een bekende hondebroodfabriek, fokte Duitse doggen en Hollandse herders onder kennelnaam Diana's.
Rapp is wel een bekende naam uit die tijd maar ik weet er nu geen ras aan te koppelen.
Raper en Clare zijn uit Engeland overgekomen keurmeesters voor deze tentoonstelling. Er kwamen regelmatig Engelsen keuren op Nederlandse tentoonstellingen, en ook exposeren aangezien de Engelse quarantaine-bepalingen er toen nog niet waren.
Gouka uit Schiedam had kennel Schieland's, voornamelijk Duitse doggen en ook Hollandse herders.
v Westerveld Sandberg uit Ede had meerdere Hollandse herders; hij deed hiermee wel eens aan shows mee en fungeerde ook wel als ringmeester op een tentoonstelling. Voor zover ik weet was hij geen fokker.

 

Wat vinden we op die tentoonstellingen van rond de eeuwwisseling nog meer, buiten de Hollandse herders?
In 1899 in Groningen doen drie Drentsche staande honden mee, en in 1900 in Arnhem drie Drentsche legerhonden (alias Epagneul de race Continentale) en een Drentsche Wachtelhond. Legerhond, zo leerde ik elders, is een woord voor jachthond; vermoedelijk zijn dit dan allemaal wat we vandaag de dag als Drentse Patrijshond kennen. Die werd pas eind jaren '40 als zodanig kynologisch erkend.
Verder doet in 1901 te Maastricht een Faulbart en (uit België) enkele Epagneuls du Pays mee, in de rubriek 'jachthonden van niet gevraagde doch erkende rassen'. De Faulbart zal wel iets met een baardje zijn, iets griffonachtigs?
In 1900 en 1902 doen er Braziliaanse windhonden mee. Helaas geen plaatje van. Ook in 1900 zendt de Rotterdamsche Diergaarde ter opluistering een dingo in, en in 1902 komt deze dierentuin met een Samojeden sledehond geïmporteerd uit Archangel. Ook deze hond is ter opluistering en wordt dus niet gekeurd.

Duitse herders zijn in deze jaren nog een zeldzaamheid op Nederlandse shows. Er zijn er een paar in Nederland, en in 1901 komt de Duitse ritmeester von Stephanitz himself meedoen met een tweetal honden. Een daarvan is een zoon van zijn eerste hond Horand von Grafrath, en gefokt door een heuse Schafmeister. Wel een bewijs dat het kuddewerk in die tijd in Duitsland serieus genomen werd.


1899 is het jaar dat de geëmailleerde kampioenskruizen, in het spraakgebruik van toen Vermeil Eerekruisen, worden ingevoerd. Die zijn niet zomaar voor iedereen; er wordt een lijst opgemaakt van rassen waarin de concurrentie doorgaans groot genoeg is om zo'n prijs waardig te mogen zijn. De Hollandse herder staat daar nog niet bij. April 1902 wordt het reglement verder uitgewerkt: een kampioensprijs krijg je als er minstens 5 honden per geslacht zijn ingeschreven. Na 3 diploma's heb je recht op de titel Kampioen en het eerekruis.

Naast de keuring van de honden was er ook nog steeds een competitie van voedings- en verzorgingsartikelen. In 1901 en 1902 valt de Amsterdamse fokker / pensionhouder Gerard van Lom in de prijzen met resp. een asphyxiatie-toestel om dieren pijnloos af te maken en verstelbare schietkorven. Niet de meest gezellige waar, maar het zal destijds wellicht een hele vooruitgang zijn geweest voor honden aan het eind van hun leven.
Bij de "overige voorwerpen betrekking hebbende op sport" hebben sommige inzendingen steeds minder met sport te maken: Automobielen, velocipèdes, fotografietoestellen, schrijfmachines, diverse sportartikelen, Amerikaansche Pyrite en Rolled Gold Draadvlechtwerk, Jacht- en Sportkleeding. Er waren in elk geval nieuwe spannende dingen te zien.

Victoria Dog Biscuits biedt in 1902 al onder andere Houndmeal en Bulldogmeal aan. Royal Canin was bepaald niet de eerste met rasspecifieke voeding...

Al eerder noemde ik de advertentie van Bonnetty te Amsterdam, omdat het me zo trof dat scheren, wassen en couperen in één adem genoemd wordt. In 1899 bieden ze nog steeds in- en verkoop aan, en daarbij ook iets nieuws:

J Bonnettij, Potgieterstraat 57, Amsterdam.
Dresseur en Importeur van Rashonden.
Verkoopt, koopt en ruilt verschillende soorten. Coupeert, scheert, wascht enz. Is met zijne fijne GEDRESSEERDE MINIATUURHONDJES te ontbieden voor Vereenigingen, Partijen en Kinderfeesten, enz. Kan op iedere ruimte opgesteld worden.
Succes! Komisch en curieus succes!


Is er misschien een foto van zo'n voorstelling bewaard gebleven, vroeg ik me af, en ging eens op zoek op internet. Geen afbeelding van gevonden, wel dat Bonnetty de artiestennaam was van de oorspronkelijk Brabantse gebroeders Passtoors.
https://maartenhell.wordpress.com/2016/01/06/van-kattendompteur-tot-nachtwaker/
https://onsamsterdam.nl/kattendompteur-verovert-de-wereld-vanuit-een-loods-bij-de-kwakersdijk


Tot slot nog een paar bijzondere lokaties om een tentoonstelling te houden: Maastricht 1901 vond plaats in het nieuwe abattoir aldaar. Dat zal een geschrob zijn geweest om het netjes te krijgen, dacht ik, maar het bleek dat het gebouw net nieuw opgeleverd was, en voordat er dieren geslacht gingen worden mocht er eerst een hondententoonstelling worden gehouden. Het was de eerste tentoonstelling in dat deel van Nederland.
Verder twee shows in rijwielscholen te Groningen en Amsterdam. Speciale oefenhallen om te leren fietsen kwamen destijds snel op maar zijn ook weer snel verdwenen, want zo groot was de klandizie hiervoor nu ook weer niet. De Amsterdamse wielrijschool aan de Hobbemastraat is later omgebouwd tot een zwembad dat nog steeds bestaat.

 


 

verder naar deel 4

 

Terug naar beginpagina historie

Terug naar hoofdpagina