NHSB jaren '40 (deel 2)
online 6 mei 2021
deel 1 staat hier
Om eens te zien of ik nog wat over al die chow-chows uit de oorlogsjaren kon vinden, zocht ik op chow-chow 1944. Dat leverde een indringend verhaal op over de belevenissen van kinderen van een 'foute' vader. Hun hond Wally heb ik in het stamboek terug kunnen vinden, ik neem althans aan dat dat Vally is, uit een V-nest geboren 25-11-1942 in Den Haag, waar deze familie toen ook woonde. Het verhaal over wat die kinderen hebben doorstaan is geen lichte kost. https://www.nationaalarchief.nl/beleven/verhalenarchief/getekend-voor-het-leven
Bij de Engelse setters was
verrassend genoeg een nest, geboren op 10-9-1944, met als fokker Th. Uden Masman
te Hilversum. Dat moest wel haast Theo Uden Masman zijn, de leider van het
bekende jazzorkest The Ramblers. Zoeken in Google leverde niet meteen iets op
dat hem met honden in verband bracht. Wel geeft het artikel hieronder een beeld
van hoe de band in oorlogstijd moest schipperen tussen de wensen en behoeften
van de gewone mensen die graag alle sores even opzij wilden zetten met een fijn
muziekje, de Duitse machthebbers voor wie het niet op negermuziek mocht lijken,
de goede vaderlanders die vonden dat je eigenlijk nergens aan mee hoorde te
werken waar de Duitsers een vinger in de pap hadden, en hun eigen nood om toch
hun boterham te blijven verdienen.
https://harmmobach.nl/2015/12/19/theo-uden-masman-en-de-zuivering-van-1945/
Maar later bleek er wel degelijk iets over de honden te
vinden te zijn, en hoe! Hoe ik er terecht kwam weet ik niet meer, maar
Theo Uden Masman bleek een productief amateurfilmer te zijn geweest, met vele
opnamen van de band (uiteraard), reizen en vakanties, en.... de honden.
Daar staat het een en ander van online op een beeldbank. Uit het in
november 1941 geboren nest "van Anna's Hoeve", dat zal dan ook wel in Hilversum
geboren zijn aangezien een recreatiegebied daar zo heet, had hij de twee teefjes
gekocht: Cihemi en Witchery, roepnamen Hertha en Cherry.
Deze film is, na wat opnamen van een gezamenlijke wandeling met moederhond Astra
(Fantail's Achernar), gewijd aan het helaas te korte leven van Hertha:
https://zoeken.beeldengeluid.nl/program/urn:vme:default:program:2102001070264246931
De volgende film geeft nog wat scènes uit het puppeleven
van Cherry, haar debuut op een tentoonstelling in september 1942
(ook de moeite waard vanwege de opnamen van andere rassen), en een indruk van
hoe 'ontspannen' (niet dus) je met een loopse teef liep te wandelen in de tijd
dat iedereen zijn hond zelfstandig op straat liet scharrelen.....
https://zoeken.beeldengeluid.nl/program/urn:vme:default:program:2102001070264246431
En dan een film uit herfst 1944 over het nest van Cherry,
die officieel dus Witchery van Anna's Hoeve heet. Vader van de pups is Rombalds
Knight. Met sommige van de pups is verder gefokt; of er vandaag de dag nog
honden van afstammen weet ik niet.
https://zoeken.beeldengeluid.nl/program/urn:vme:default:program:2102001070264246131
Bij de draadharige Duitse staande honden keek ik even
verrast op: had de bekende kennel 'van Brabantstad' naast de ruwharige Hollandse
herders ook Duitse staanden gefokt? Een nadere blik leerde mij dat hier
een mooie vondst was gedaan.
In de afstammingsgegevens van de Hollandse herder kenden we al een nest uit
1948, met als vader Nico van Brabantstad. Van Nico was wel het stamboeknummer
vermeld, maar verder was er niets over hem of het nest waar hij uit kwam te
vinden. Tot nu. Want het N-nest van Brabantstad bleek in het boek per
ongeluk tussen de Duitse staande honden te zijn afgedrukt.
Daar kom je dus alleen achter als je het hele boek gaat doorspitten. En
dan te bedenken dat dit exemplaar van het stamboek jarenlang eigendom van de NHC
is geweest, maar geen enkele archiefbeheerder vond zulk 'oud spul' leuk genoeg
om zich in te verdiepen blijkbaar. Maar goed, driekwart eeuw na dato is
het nest dan toch terecht en staan Nico, Nero, Neo, Netty en Nelly erbij zoals
het hoort.
www.hollanderhuis.nl/stamru3.htm
Naamgeving is ook altijd iets om aardigheid aan te
beleven bij het doornemen van een stamboek. Bij de Dobermann-pinschers vallen in
de zomer van 1947 drie nesten op, alle kennelnaamloos:
- Zonneglans, Zonnelach / Zonnebruid, Zonnetje, Zomerzonnetje
- Rozelaar, Rozeman, Rozenschoon, Rozenglans, Rozenknop / Rosalientje, Roosje,
Rosalinde
- Zwartrood / Zwartjas, Zwartglans, Zwartboddy, Zwartneusje
(de schuine streep scheidt de reuen van de teven)
Dit zijn drie nesten van verschillende fokkers, maar wel met dezelfde reu Greif
von Bastershof als vader. Zo te zien is het verzinnen van de namen aan
diens eigenaar overgelaten, want dit moet toch wel aan hetzelfde brein
ontsproten zijn.
Over zwart gesproken, bij de poedels zien we alle mogelijke variaties op dit thema voorbijkomen. Queue-noire, Chimney Sweeper, Gitto, Norita, Itam, Roetmop, Roetje, Zwartjas, Blacky, Negrette, Moriaan, Morio, Roetina, Nicker, Moortje, Coali, Très Noir, Noirisse.
Nog een paar mooie namen van individuele honden: Abrupt en Absurd (Dobermann pinschers), Tureluurtje (dwergpinscher), Kusje (draadhaar foxterrier), Kraft (stoere naam voor een Duitse herder, komt paar keer voor. Hopelijk is het goed gegaan tussen de gebroeders Kraft en Knok in hetzelfde nest).
Namen die uit de actualiteit voortkomen zijn later soms
niet meteen te duiden. Waarom heetten er diverse honden Axkit? Zoeken op
internet leert dat dat een bekend drafpaard was uit de dertiger en veertiger
jaren. Het paard was vernoemd naar zijn moeder, die Kitty Volo heette.
'Bouwen' is een meermaals voorkomende naam waar ik niets van kon maken. Onlangs
zag ik dat een personage in 'Griane', een toneelstuk van Bredero, Bouwen
Langlijf heet. Misschien werd dat stuk in die tijd weer opgevoerd?
Aan het eind van deze eeuw zullen mensen zich misschien afvragen waarom honden
vroeger Rintje of Epke werden genoemd.....
De kennelnaam Berg-op's in Amersfoort zorgde bij mij voor
een glimlach. Dat moest wel op de Amersfoortse Berg zijn geweest, een gegoede
buurt waar ik destijds met mijn ruwhaar Ercoles weleens ging wandelen. Opvallend
detail: het eerste nest cockerspaniels uit deze kennel is geboren op 22 oktober
en het tweede op 7 september. Dat zijn respectievelijk E.'s geboortedag en
sterfdag.
Doet me denken aan de route die ik in Amsterdam van de bushalte naar de
Raadsbibliotheek loop, die ik net een beetje saai begon te vinden na het
zoveelste bezoek, tot mijn moeder zei "De Koninginneweg? Wat leuk, daar heb ik
vroeger op kamers gewoond."
In hoeverre volgen wij in ons doen en laten 'sporen' die al eerder zijn gelegd?
Daar is vast over door te denken, maar dat valt buiten het bestek van deze
pagina's.
Opvallend bij de Duitse herdershonden is dat de meeste ouderdieren, uit Nederlandse fok, naast het NHSB-numer ook een SZ-nummer hebben. Ook veel nesten waar de jonge honden meteen een SZ-nummer erbij krijgen. SZ staat voor Schäferhunde Zuchtbuch, er werd dus blijkbaar nauw samengewerkt met Duitsland op het gebied van registratie. Na de oorlog zie je deze dubbelregistratie niet meer. Of het hier om een al van voor de oorlog daterende samenwerking ging is mij op dit moment niet bekend. Het is het enige ras in het stamboek waarbij zo'n dubbelregistratie voorkomt.
Contacten met Duitse fokkers gingen niet alleen bij dit ras in de oorlogsjaren door. Ook bij de draadharige Duitse staande worden in deze jaren importhonden uit Duitsland ingeschreven, evenals bij niet-Duitse rassen als de draadharige foxterrier en de Franse bulldog. Samenwerking en uitwisseling van fokmateriaal ging dus wel degelijk door.
Wat je ook in een stamboek kunt zien, is hoe plaatsgebonden sommige fokkerij is. Naast de dekreuen met een lokale of regionale functie in diverse rassen, kan ook een heel ras vooral in een bepaald deel van het land vertegenwoordigd zijn. Zo zijn de Duitse staande honden, met name de draadharen, vooral te vinden in het oosten van het land; dit geldt ook voor de Rottweiler. Tilburg en omgeving is de thuisbasis van de dwergpinscher. Na de oorlog zie je de fokkerij van dit ras wat meer over het hele land uitwaaieren. Toepasselijk genoeg bestaat er vandaag de dag nog steeds een dwergpinscherkennel "van Tilburgs Roem". Poedels (vooral de grote) moeten in Amsterdam algemeen zijn geweest.
Tien maanden was destijds een vrij gebruikelijke leeftijd waarop een hond voor het eerst voor de fokkerij ingezet werd. Dit komt bij veel rassen voor en geldt zowel voor reuen als voor teven. Tegenwoordig zouden er niet zoveel mensen nog over denken om met een hond van nog geen jaar al te gaan fokken. "Eerst maar van je jeugd genieten." Sinds een aantal jaren hanteert de Raad van Beheer een officiële minimumleeftijd van 15 maanden voor fokteven. De publieke opinie wat betreft fokken met zulke jonge dieren was sowieso al enigszins verschoven.
Uit een bewaard gebleven gesprek met een Brabantse
schaapherder in de jaren '20
www.hollanderhuis.nl/roland.htm komt naar voren dat deze man van de praktijk
een paar principes aanhing wat betreft inteelt in de dierenfokkerij:
1. Inteelt is een krachtig middel om een gewenste eigenschap, zoals een goed
werkinstinct, te behouden of te verbeteren in je dieren.
2. Inteelt moet je niet stapelen; na een scherpe inteeltcombinatie zoek je het
voor de volgende generatie weer wat verder weg.
Ik vermoed dat deze man verbaasd opgekeken zou hebben bij het lezen van
dit stamboek van ca. 20 jaar later. Bij zóveel rassen zie je combinaties
broer x zus of ouder x kind voorbij komen, dat je je zelfs zonder de honden
persoonlijk te kennen kunt afvragen wat voor bijzondere eigenschap er dan wel zo
dringend vastgelegd moest worden. Het meest bont maakt een
dwergkeesfokster het, die 3 x dezelfde broer-zus combinatie fokt en dan ook nog
een nest van een van de pups daaruit x de moeder. Een andere dwergkeesfokker
doet eerst broer x zus en een reutje daaruit dekt dan zijn tante. Ook een paar
keer voorbijgekomen (verschillende rassen) is dat een reu eerst zijn ene en dan
zijn andere zus dekt.
Dwergpoedels, die later zo populair zouden worden, vullen
in het dikke eerste boek nog niet eens één pagina. Labrador retrievers, waar je
tegenwoordig over struikelt: drie Engelse importen en drie naoorlogse nesten. De
twee fokkers daarvan zijn een ingenieur en een jonkheer; ik kan me uit de jaren
60-70 ook nog wel herinneren dat het toen typisch een hond voor (jagende) mensen
uit Wassenaar en Bloemendaal was. Inmiddels de stap naar volksras wel gemaakt.
Datzelfde geldt voor de Golden retriever, waarvan we hier in het eerste, dikke,
boek alleen een paar naoorlogse importen vinden (twee uit Engeland en twee uit België)
en in het tweede boek komt de fokkerij voorzichtig op gang.
Meest in trek in de jaren '40: Duitse herder, boxer, dwergkees, draadhaar
foxterrier, Schotse terrier, pekingees, grote poedel, cocker spaniel (nog zonder
"Engelse" ervoor, want Amerikaanse cocker spaniels zouden pas later hun intrede
doen).
Tentoonstellen was weliswaar voor veel fokkers erg
belangrijk, maar op foto's uit die tijd doet menige hond weldadig normaal aan,
in vergelijking met de overdreven versie die er later van is gefokt. De toen
enorm populaire Duitse herders waren evenredig gebouwde honden, en deze foto van
een prijswinnende pekingees laat zien dat een mooi verzorgde showvacht geen
massa fluff hoeft te zijn.
Rassen die we nu niet meer in het stamboek tegenkomen,
zijn ten eerste de Hubertus Harrier, waarvan hier 5 volwassen honden en een nest
ingeschreven staan. De kennelnaam is ook Hubertus Harrier (!) en fokker is Mr.
Gilissen te Leusden. Als ik me niet vergis was dit een jachtmeute die later nog
bestond zonder dat de honden nog in het stamboek ingeschreven werden.
Ook de Matin Belge zien we tegenwoordig niet meer. Dat waren de dogachtige
honden die je op veel oude ansichtkaarten en andere afbeeldingen van trekhonden
voor karretjes met melkbussen e.d. tegenkomt. Met het verdwijnen van de
hondekarren hield het ras ook op te bestaan. In 1947 werd er nog een nest gefokt
in kennel 'fen 't Wetterlân'. Fokker J. Bos was vooral bekend als voorvechter
van de Friese rassen. De wetterhoun en stabijhoun hebben wel de stap gemaakt
naar stamboek- en huishondras, voor de matin was dat toen al te laat.
Een "Teneriffe" bestaat nog wel, dit ras heet tegenwoordig Bichon frisé.
Het uitgeven van hobbytijdschriften was in de oorlogsjaren geen gemakkelijke zaak, wegens een voortschrijdend gebrek aan van alles, waaronder zoiets elementairs als papier om het op te drukken. Hondentijdschriften zijn in die jaren dan ook gestopt of kwamen als nieuwkomer niet echt van de grond. Eind 1946 werd een nieuwe start gemaakt met het blad "De Hondenwereld", waarin in de eerste nummers uiteraard ook teruggeblikt werd naar de afgelopen periode. Ik zal hier een paar langere stukken uit citeren, omdat ze een beeld van die tijd geven en er ook enige overeenkomst valt te bespeuren met de huidige "coronapups" met hun fiks gestegen prijzen.
Eerst Jac. Zillesen aan het woord. Hij fokte Ierse terriers en was keurmeester
van diverse rassen. November 1946:
"Eindelijk na jarenlange vrijheidsberooving wederom het
recht zichzelf te zijn, wederom te kunnen en te mogen zeggen, wat we denken en
weer de lust ons aan onze liefhebberijen te wijden. En ook eindelijk
wederom onze hondenblaadjes, zij 't dan ook - wegens papierschaarschte - nog
niet wekelijks, maar het begin is er. (.........)
De waarachtige hondensport, heeft als alle andere takken van sport veel geleden.
Gebrek aan voedsel, vordering van mensch en hond, gedwongen evacuatie,
ruimtegebrek enz. waren evenzoovele oorzaken, dat de werkelijke liefhebber en
sportfokker zich tot het uiterste moest beperken.
De hooge prijzen, die in den oorlog voor honden werden betaald, deden helaas de
broodfokkerij welig tieren, nimmer werd vóór den oorlog zooveel - maar ook
nimmer werd in 't algemeen zoo onoordeelkundig - gefokt als in den oorlog.
Nieuwe kennels verrezen als paddestoelen uit den grond, er werd lukraak gefokt,
nesten, hoe grooter hoe liever, werden aan den loopenden band gefabriceerd.
Geldgewin nam de plaats van Sport in.
Laten we hopen, dat dit thans een einde heeft genomen en de aangerichte schade
niet al te groot zal zijn.
Het contact in hondenkringen is gedurende de laatste twee oorlogsjaren nagenoeg
verbroken geweest, een herleving toont zich in 1946 vooral door een groot aantal
Keuringsdagen en Clubmatches en gelukkig werd het wijze besluit genomen om aan
de K.C. "De Baronie" en aan de K.C. "Almelo" vergunning te verleenen tot het
organiseeren van Kampioenschapstentoonstellingen. Daar hebben we dus kunnen
beoordeelen, of de stand der verschillende rassen niet al te zeer geleden heeft.
Het was te verwachten, dat de kleinere rassen het minst zouden hebben geleden,
maar toch ook daar is achteruitgang te bespeuren."
A.J. te Boekhorst schrijft in hetzelfde nummer over de
Duitse dog: "Bij de opening van deze rubriek wil ik beginnen met het geven van
een kort overzicht van den stand van het in ons land aanwezige materiaal. Ik kan
U met groot genoegen mededeelen, dat, ondanks den oorlog, welken wij hebben
medegemaakt, het ras op een goed peil is gebleven, zelfs verbeterd is. Er zullen
ongetwijfeld wel eenige honden dor het oorlogsgeweld gedood zijn, maar het goede
fokmateriaal is gespaard gebleven. De heeer Schoolderman te Apeldoorn heeft o.a.
fokmateriaal weten te behouden, heeft zelfs nog veel nesten gefokt. Hoe dat
mogelijk is geweest zullen velen zich moeilijk in kunnen denken, daar de
menschen in 't westen van het land hoegenaamd geen vleesch konden krijgen.
Tijdens bezoeken aan deze kennel gebracht, zag ik daar soms 4 of meer door de
geallieerde vliegeniers op den weg doodgeschoten paarden liggen.
Dat het behouden blijven van deze kennel met veel geldelijke offers gepaard is
gegaan, kan men zich voorstellen als men ziet in welke prima conditie deze
kennel is gebleven. Hier is het evenwel niet altijd voor den wind gegaan, want
vlak voor de bevrijding zijn 8 honden, die met de grootste zorg en toewijding
den oorlog doorgekomen waren, doodgegaan. Ondanks deze tegenslag
beschikt dit fokbedrijf nog over prima materiaal.
Ook de heer Holtkamp te Zaandam heeft zijn steentje bijgedragen om het ras op
peil te houden. Hij heeft zijn fokmateriaal weten te behouden, had aan het eind
van den oorlog nog 4 Duitsche Doggen. Dit aantal is in den laatsten tijd
belangrijk vergroot. Daar het meerendeel nog jonge honden is, zal de tijd moeten
leeren of deze fokker op den goeden weg is.
Veel van de oude liefhebbers zijn op heden nog niet in het bezit van honden,
omdat zij hun dieren door voedselgebrek hebben moeten opruimen. Dat ze nu nog
niet in het bezit zijn van Duitsche Doggen komt hoofdzakelijk doordat de fokkers
hun beste materiaal vasthouden. Dit is hun natuurlijk niet kwalijk te nemen,
maar het zou toch gewenscht zijn dat ze de andere liefhebbers in de gelegenheid
stelden ook goede honden in bezit te krijgen.
Ik wil niet nalaten een lettertje te schrijven over de abnormaal hooge
prijzen, die voor pups gevraagd worden. Drie á vierhonderd gulden is toch
wel wat te erg. Vraagt men waarom deze hooge prijzen, dan hoort men
meestal dat voor de fokdieren ook veel betaald is geworden. Dat is
inderdaad wel eens het geval, maar er zijn toch ook nog heel wat honden van voor
den oorlog bij de fokkers. Deze hebben toen gewone prijzen gekost, waarom moeten
nu hun pups twee á driemaal zoo duur verkocht worden? Wij weten wel dat
het hondenvoedsel en de bijkomende dingen nog aardig prijzig zijn, maar wordt er
gefokt uit winstbejag of om de fokkerseer? Het is toch om het laatste begonnen.
Het is niet noodig dat men er kapitalen op moet bijleggen, maar het is evenmin
noodig dat er kapitalen mee overgehouden worden.
Mij is een geval bekend, dat iemand een nest van 9 pups fokte van het middenslag
honden. Hier moest de nestkeus af. Zeven pups werden voor fl 200,- per stuk
verkocht. Laten we aannemen, dat er voor fl 600,- aan voedsel enz. uitgegeven
is, dan is er toch nog fl 800,- aan dat nest verdiend, terwijl er bovendien nog
een pup voor den fokker overbleef. Is dat nu sport of broodfokkerij? Ik hoop,
dat er spoedig verandering in mag komen."
J.J. Zaalberg van Zelst schrijft januari 1947 het
volgende in een artikel over de Afghaanse windhond:
"Wat had er in dezen oorlog niet allemaal kunnen gebeuren. Een van de eerste
dreigingen, die zich meldde, was de voedselschaarschte. Wie herinnert zich niet
de berichten over het afmaken van honden bij het aankondigen van scherpe
distributiemaatregelen? Maar de Afghanen waren in handen van verwoede
liefhebbers en hun eigenaren waren niet van plan in den strijd voor hun dieren
zoo spoedig de vlag te strijken. Het bleek gelukkig ook mee te vallen. De
sluipwegen tot het verkrijgen van meer voedsel vormden zich en bovendien kwam
men tot de ontdekking, dat het mogelijk was, de honden in het leven en zelfs in
redelijke conditie te houden op voedsel, dat men voordien terecht als
minderwaardig, maar als té minderwaardig had beschouwd.
Het succes tegen den honger schonk moed tegen de andere opdoemende gevaren:
oorlogsgeweld, vordering en zelfs een plaatselijk of algemeen verbod honden te
houden, zooals dat met de duiven het geval is geweest, tot ten slotte voor een
groot deel van ons land als laatste krachtproef de hongerwinter kwam. Hoe vaak
hebben wij in de reeds bevrijde gebieden, waar onze dieren het door de vele
noodslachtingen en het vele door oorlogsgeweld gedoode rundvee soms tijdelijk
zeer goed hadden, behalve aan onze minder fortuinlijke landgenooten ook aan
hunne honden gedacht en ons afgevraagd wat wij van hen terug zouden vinden. Tot
wij, vreezende of hopende, hopende degenen, die het beschikbare gebied afreisden
om honden op te koopen, die, naar zij verzekerden, in het hondenlooze "Noorden"
met goud betaald zouden worden, alweer ervoeren, dat ook ditmaal althans de
rashonden er, enkele uitzonderingen daargelaten, boven verwachting goed
afgekomen waren. Boven verwachting goed wil natuurlijk niet zeggen: in blakende
conditie, daar ontbrak wel het een en ander aan, maar de groote meerderheid had
er het leven afgebracht.
Mogen wij, de directe gevolgen van den oorlog beziende, niet klagen, minder
reden tot tevredenheid geeft de indirecte invloed, die dit tijdperk op de stand
van het ras heeft gehad. Dat er iets niet in den haak is, ziet men al dadelijk,
als men alleen maar de aantallen in het N.H.S.B. ingeschreven Afghanen bekijkt.
In de laatste tien jaren voor den oorlog werden gemiddeld per jaar ongeveer
zeven Afghanen ingeschreven. Sinds 1940 bedraagt dit aantal omstreeks veertig.
Ieder redelijk mensch zal wel inzien, dat het geen gezond verschijnsel is, als
men in oorlogstijd de productie van luxehonden meer dan vervijfvoudigt. De
hoofdoorzaak van deze enorme stijging behoeft niet ver gezocht te worden. Het
begon ermee, dat velen, die gedacht hadden hun viervoetigen vriend niet langer
te kunnen onderhouden, tot de conclusie kwamen, dat zij hem te vroeg, ja soms
zelfs geheel onnoodig, hadden opgeofferd. Zij begonnen naar hem terug te
verlangen, vooral toen de voedselsituatie niet zoo precair bleek als ze zich had
laten aanzien en evenzoo verging het den liefhebbers, wier hond door natuurlijke
oorzaken gestorven was. Daaarbij kwam er ruimer en ruimer geld, waarvoor maar
weinig van het noodzakelijke en nog minder luxe te koop was. Het gevolg was een
toenemende vraag naar honden, ook naar kostbare exemplaren, en een daardoor
steeds stijgende prijs, zoodat het vermeerderen van Afghanen een zeer
winstgevende bezigheid kon worden.
Voor de kwaliteit van de producten van den bona-fide fokker maakt dit weinig
uit; het beteekent alleen, dat ze hem meer opbrengen. Niet, dat dit van geen
belang is, vooral voor den minder kapitaalkrachtigen liefhebber schept het
ruimere mogeljikheden - hij kan een hond meer aanhouden of zijn outillage
verbeteren, waardoor het onderhoud hem minder werk vergt - en het ware uit dien
hoofde zeker toe te juichen, maar op het gehalte van de door hem gefokte dieren
zal het geen of slechts geringen invloed hebben. Minder conscientieuze fokkers
echter kunnen de weelde niet dragen; zij zullen veelvuldiger en met minder zorg
fokken dan anders en dan is er nog de groep dergenen, die zich nimmer met het
ras - en soms zelfs nooit met honden - bemoeiden en nu alleen ter wille van het
financieele gewin maar raak vermeerderen. Zij beschouwen alles, wat op onkosten
bespaard wordt, als winst, ook een hoogere prijs is winst en de arme liefhebber,
die van hem een pup betrekt, betaalt zijn natuurlijk meestal slechten hond wel
heel duur. Er zijn voorbeelden te over om dit aan te toonen, maar waar toch
gedane zaken geen keer nemen - en zeker hier niet - zullen we ons beperken tot
het noemen van het Afghaanteefje van zeven maanden - ja heusch, waarde lezeres
of lezer, zeven maanden - waarvoor een dekking werd gevraagd, omdat dit geval
zoo sprekend demonstreert, hoeveel gemis aan deskundigheid er - alleen al op
zuiver technisch gebied - bestaat. Want - u zult het al wel begrepen hebben -
het lieve dier was niet eens loopsch.
Het gevolg van een en ander was, dat op sommige plaatsen iedere beschikbare teef
jongen voort moest brengen, soms zelfs twee maal per jaar. Houdt men daarbij nog
in het oog, dat er, niet alleen bij de fokkers, maar ook bij hen, die zich een
jongen hond aanschaften, vaak onvoldoende voeding beschikbaar was, dan hoeft het
niemand te verwonderen, dat van de twee- à driehonderd Afghanen, die we nu in
Nederland zullen hebben, het gemiddelde peil, wat aanleg zoowel als conditie
betreeft, beneden dat van 1940 ligt. Want - en deze uitspraak hoop ik later te
motiveeren - het betreurenswaarde feit is er, dat het gehalte van ons
Afghanenbestand sinds 1940 gedaald is en in ieder geval thans aanzienlijk
beneden het gewenschte en redelijk bereikbare ligt. Zetten we de vergelijking
nog iets gedetailleerder voort, dan treft ons, dat de kwaliteit van de beste
exemplaren niet veel verandering onderging en ook hun aantal vrijwel gelijk
bleef, althans niet in verhouding met het totale aantal is gestegen. Dit totale
aantal is ongeveer vervijfvoudigd en deze groote toename komt hoofdzakelijk voor
rekening van de matige en slechte exemplaren; hierdoor gaat natuurlijk het
gemiddelde omlaag. "
Van Zaalberg van Zelst vervolgt zijn artikel met enige
kritiek op de keuringen op tentoonstellingen; deze zouden te soepel zijn
waardoor honden hoger gewaardeerd worden dan ze verdienen.
Nu lijkt me zijn kritiek wellicht in het algemeen van toepassing te kunnen zijn,
maar in het geval van de Afghaanse windhond te kort door de bocht. De sterke
stijging van het aantal geboren pups, waar hij het over heeft, is weliswaar
procentueel hoog maar nog altijd geen erg hoge aantallen. En kijken we in het
stamboek wíe er dan gefokt heeft in de oorlogsjaren, dan zien we vooral
'productie' van een jonge gedreven fokster die net voor de oorlog met haar
kennel begonnen was, en niet van plan was om meteen het bijltje er alweer bij
neer te gooien. Blijkbaar kon zij wel aan voldoende voedsel voor haar honden
komen, net als de hierboven genoemde Duitse doggenfokker. Natuurlijk stijgt dan
het aantal van een ras waarvan er voordien amper honden waren. De andere nesten
zijn vooral uit ouderdieren die bij haar vandaan komen, of van de fokker waar
zij zelf haar eerste hond vandaan had. Dit geldt ook voor het nest dat hr.
vZvZ zèlf in 1944 fokte..... Het stamboek met de nesten vanaf
medio/eind 1943 kwam pas in 1948 uit; wellicht had hij wel getallen tot zijn
beschikking, maar geen goed overzicht van de actieve fokkers.
Tentoonstellingen, waar hij over spreekt, waren er op dat moment nog maar een
paar geweest in 1946 en het is de vraag hoe representatief de daar aanwezige
honden waren voor het gehele rasbestand. Dat er ook minder deskundige
mensen een graantje van de vraag naar het ras mee probeerden te pikken zal
ongetwijfeld ook wel waar zijn.
De jonge fokster van toen was natuurlijk Eta Pauptit van de Oranje
Manege-kennel. Over haar valt te lezen op
http://www.ahwcnetherlands.nl/images/MemoriesEta.pdf en
http://www.etapauptit.com/history.html
Nu had ik het net al over een overeenkomst met ons
coronaseizoen, nl. de stijgende prijs van pups, maar in de Hondenwereld van
februari 1947 wordt nog iets frappants vermeld. Dierenarts N.C.W. Hesse schrijft
daar:
"Na de bezetting werd het contact tusschen de verschillende deelen van ons land
weer veel intensiever en dit bracht met zich mee dat de mogelijkheden voor het
verspreiden van allerlei ziekten sterk vergroot werden. Vanzelfsprekend was dit
ook met de hondenziekte het geval. De kynologen namen onderling weer contact op
en het was logisch, dat men wilde weten wat er aan materiaal in ons land was
gespaard gebleven. Bij dit meerdere contact en de allengs beterwordende
reisgelegenheden, steeg de vraag naar het houden van hondententoonstellingen.
De Raad van Beheer moest hiervoor toestemming verlenen en wendde zich, daar
iedereen wist hoe ernstig de hondenziekte in ons land om zich heen greep, om
advies tot de Maatschappij voor Diergeneeskunde en plaatselijke dierenartsen,
waarbij het advies luidde (en ook luiden móest): geen tentoonstellingen of
clubmatches. Langzamerhand werd echter de druk door kynologen uitgeoefend te
groot en werden (hoewel beperkt) toch toestemmingen hiervoor verleend. Ondanks
het feit dat na practisch elke tentoonstelling opnieuw een uitbreken van
hondenziekte plaats vond en veel prachtig materiaal, hetwelk slechts met groote
opofferingen door de hongerwinter was heengesleept aan de verraderlijke kwaal te
gronde ging, bleef men tentoonstellingen en clubmatches organiseeren."
Klinkt bekend?
In volgende bladen wordt uitgelegd dat er door de oorlogsomstandigheden gebrek
was aan zowel entstof voor de honden, als aan goed desinfectiemiddel om
keurplaatsen mee te reinigen. Beide tekorten zijn in de loop der tijd weer
aangevuld.
Wanneer in februari 1947 een toonaangevend Schotse
terrier-fokker schrijft "Voor het ras is het misschien gelukkig, dat het niet
zoo gemakkelijk fokt; iedere reu is geen dekreu en sommige eigenaren van reuen
hebben groote moeite hun reu een dekking te laten verrichten; iedere teef is nog
geen fokteef en daarbij komt dat de nesten niet groot zijn; het is daarom geen
ras voor winstfokkers of massafokkers, het aanbod zal nooit zoo groot zijn als
van die rassen, waarvan men veel pups kan fokken en waarvan de reuen gemakkelijk
dekken." dan zou je toch willen zeggen: maar man, begrijp je dan niet dat je ras
een probleem heeft? Dat dit helemaal geen geluk of pluspunt is? Wees
verdorie blij dat er maatschappelijk draagvlak voor je ras is. Hoe moet het
anders voortbestaan?
Maar ja, dat is dan is dezelfde onnozelheid waarmee over de Hollandse herder
jarenlang is gezegd dat het "gelukkig geen modehond" was, terwijl het verlies
aan fokdieren bedroevend was voor iedereen die het wilde zien.
Overigens is deze terrierfokker ook de eigenaar van een veel ingezette dekreu,
ongezond veel zouden we nu wellicht zeggen. Deze reu dekte o.a. een teef die 3,5
maand daarvoor al een nest had gehad, en amper 7 maanden daarna alweer terug
mocht komen voor de volgende dekking. Daarna krijgt ze dan wel twee jaar pauze
tot het volgende nest (van andere reu).
De dwergkeesfokster van de inteeltherhalingen adverteert in februari 1947: "Van kampioensafstamming prima dwergkeespup, teef, af te geven. Dezelfde combinatie gaf in voorgaande paringen steeds "U" honden, waarvan B.... op de clubmatch te Amersfoort en A... te Hilversum als beste dameshondje werden aangewezen." Dat dit dus al drie keer dezelfde broer-zus paring is staat er niet bij. Is dat dan geen "vermeerderen" of "maar raak fokken"?
Wat ik in eerste instantie zocht in de stamboeken, heb ik
niet gevonden. Het is namelijk zo, dat een zekere meneer v.d. Klundert in
Tilburg in oktober 1947 een nest langharige Hollandse herdershonden fokte,
waarvan de namen met een A begonnen. Uit dezelfde combinatie fokte hij in
maart 1949 nog een nest, nu met namen met een C. Men heeft zich later wel eens
afgevraagd of er dan ook nog een B-nest geweest kan zijn.
"Misschien had hij nog een teef van een ander ras, en heeft hij daar in de
tussenliggende tijd mee gefokt", dacht ik. Hoe kom je daar achter: gewoon, het
hele stamboek uit die periode doornemen. Ik heb geen ander nest van deze
fokker ontdekt. Wel zag ik dat lang niet alle fokkers zich precies houden aan
het vertrouwde rijtje van eerst een A-nest, dan een B-nest, enzovoort. Dat
iemand na A verdergaat met C hoeft dus niet per se iets te betekenen.
Het was ondertussen het lezen wel waard, waarvan akte.
Terug naar beginpagina historie